Ambtenarenwet
Artikel 14 Ambtenarenwet
Onderstaand artikel wordt toegevoegd aan de ambtenarenwet
§ 5. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 14
1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor dat tijdstip is verleend aan een ambtenaar van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Van de arbeidsovereenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake zijn arbeidsvoorwaarden, waaronder in ieder geval zijn begrepen: duur van het dienstverband, bezoldiging, werktijden, rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene met wie op grond van artikel 3 geen arbeidsovereenkomst wordt gesloten.
Parlementaire geschiedenis
[Voorstel van wet][1], 32 550, nr. 2.
ARTIKEL I
M
Artikel 133 wordt vervangen door:
Artikel 133
1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet is verleend aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De arbeidsovereenkomst bevat de rechten en plichten van de ambtenaar zoals die golden voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
2. Artikel 5:6, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet is van toepassing in geval de ambtenaar voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wegens de aard van de arbeid op regelmatige basis op zondag werkzaam was, ongeacht de aanwezigheid van een beding over die arbeid op zondag.
3. De ambtenaar die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren aanspraken ontleende aan artikel 125c, eerste of tweede lid, zoals dat luidde voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, behoudt die aanspraken.
[Memorie van toelichting][2], 32 550, nr. 3.
9. Vormgeving en reikwijdte wetsvoorstel (p.19-20)
Het onderhavige voorstel van wet heeft tot doel de rechtspositie van de ambtenaar te normaliseren, dat wil zeggen de normale regels over de arbeidsovereenkomst van het Burgerlijk Wetboek van toepassing te verklaren op de ambtenaar.
(…)
II ARTIKELEN (p.20-34)
Artikel I, onderdeel D (p.26-27)
Met deze bepaling worden de artikelen 125, 125bis en 125ter van de Ambtenarenwet geschrapt. Op artikel 125 zijn de diverse rechtspositieregelingen bij het Rijk, de provincies, de gemeenten, de waterschappen en, via artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1983, voor de regionale politiekorpsen, gebaseerd. Het betreft voor het Rijk bijvoorbeeld:
- Het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
- Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;
- Het Reisbesluit binnenland;
- Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;
- Het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie. Voor de politie zijn de voornaamste regels opgenomen in:
- Het Besluit algemene rechtspositie politie;
- Het Besluit bezoldiging politie.
Deze en de hier niet genoemde op artikel 125 gebaseerde regelingen vervallen van rechtswege bij de inwerkingtreding van dit voorstel van wet, omdat door het vervallen van artikel 125 de grondslag voor die regelingen is vervallen. De aan deze regelingen te ontlenen individuele aanspraken maken echter op grond van het voorgestelde nieuwe artikel 133, eerste lid, van de Ambtenarenwet vanaf de inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet deel uit van de dan ontstane arbeidsovereenkomst.
(…)
Artikel I, onderdeel M (p.29-30)
In de voorgestelde artikelen 133 en 133a van de Ambtenarenwet is het overgangsrecht van de normalisatie opgenomen. In artikel 133, eerste lid, is bepaald dat bij inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet bestaande aanstellingen van rechtswege worden omgezet in een arbeidsovereenkomst, waarin voor de ambtenaar dezelfde rechten en plichten zijn opgenomen als die golden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit voorstel van wet. Uitgangspunt is dat in financiële zin en het aantal te werken uren, door de omzetting geen veranderingen plaatsvinden. Daarmee wordt het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1, Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens door onderhavig voorstel van wet niet aangetast. Het onderhavige voorstel van wet heeft ook geen gevolgen voor opgebouwde rechten inzake sociale verzekeringen of pensioen.
(…)
In het voorgestelde artikel 133a wordt bepaald dat procedures die worden gevoerd inzake een op grond van de Ambtenarenwet of artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 genomen besluit of handeling, op grond van het oude recht worden voortgezet. Is bijvoorbeeld bezwaar of beroep ingesteld tegen een ontslag dat vóór de inwerkingtreding is ingegaan, dan kan tot en met de Centrale Raad van Beroep worden geprocedeerd. Wordt het ontslagbesluit vernietigd na de inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet, dan herleeft de aanstelling als gevolg van de vernietiging en wordt deze op grond van artikel 133, eerste lid, met terugwerkende kracht tot de inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet alsnog omgezet in een arbeidsovereenkomst (tenzij de rechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor gedekt verklaart).’
(…)
[Gewijzigd voorstel naar aanleiding van advies RvS][3], 32 550, nr. 5.
ARTIKEL I (p.1-6)
M
Artikel 133 wordt vervangen door:
Artikel 12
1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet is verleend aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Van de arbeidsovereenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake de bezoldiging, de werktijden, het rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
2. Artikel 5:6, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet is van toepassing in geval de ambtenaar voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wegens de aard van de arbeid op regelmatige basis op zondag werkzaam was, ongeacht de aanwezigheid van een beding over die arbeid op zondag.
3. De ambtenaar die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is benoemd of gekozen in een functie als bedoeld in artikel 125c, eerste of tweede lid, zoals dat luidde voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, behoudt de verleende ontheffing van de waarneming van zijn ambt onderscheidenlijk het verleende buitengewoon verlof. Ingeval op de bezoldiging een inhouding wordt toegepast over de tijd dat hij verlof geniet, blijft deze inhouding en de daarop van toepassing zijnde regels van kracht.
[Gewijzigde Memorie van toelichting naar aanleiding van advies Rvs][4], 32 550, nr. 6.
9. Vormgeving en reikwijdte van het wetsvoorstel (p.21-22)
Het onderhavige voorstel van wet heeft tot doel de rechtspositie van de ambtenaar te normaliseren, dat wil zeggen de normale regels over de arbeidsovereenkomst van het Burgerlijk Wetboek van toepassing te verklaren op de ambtenaar.
(…)
II ARTIKELEN (p.22-38)
Artikel I, onderdeel C (p.30)
Op artikel 125 zijn de diverse rechtspositieregelingen bij het Rijk, de provincies, de gemeenten, de waterschappen en, via artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1983, voor de regionale politiekorpsen, gebaseerd. Het betreft voor het Rijk bijvoorbeeld: –Het Algemeen Rijksambtenarenreglement; –Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984; –Het Reisbesluit binnenland; –Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal; –Het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie. Voor de politie zijn de voornaamste regels opgenomen in: –Het Besluit algemene rechtspositie politie; –Het Besluit bezoldiging politie. Deze en de hier niet genoemde op artikel 125 gebaseerde regelingen vervallen op grond van het voorgestelde artikel 14 bij de inwerkingtreding van dit voorstel van wet, omdat door het vervallen van artikel 125 de grondslag voor die regelingen is vervallen. De aan deze regelingen te ontlenen individuele aanspraken maken echter op grond van het voorgestelde nieuwe artikel 12, eerste lid, van de Ambtenarenwet vanaf de inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet deel uit van de dan ontstane arbeidsovereenkomst. Daarnaast kunnen de overheidswerkgevers en de verenigingen van overheidswerknemers ter zake van de onderwerpen die in artikel 125 worden genoemd een collectieve arbeidsovereenkomst afsluiten. Indien zij bepaalde onderdelen van de op artikel 125 van de Ambtenarenwet gebaseerde regelingen wensen te handhaven, zullen zij die collectieve arbeidsovereenkomst moeten sluiten voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet. Mede met het oog hierop is in het onderhavige wetsvoorstel voorzien in een ruime periode tussen de indiening en de beoogde inwerkingtreding ervan: tot 1 januari 2015.
(…)
Artikel I, onderdeel M (p.34-35)
In de voorgestelde artikelen 12, 13 en 14 van de Ambtenarenwet is het overgangsrecht van de normalisatie opgenomen.
In artikel 12, eerste lid, is bepaald dat bij inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet bestaande aanstellingen van rechtswege worden omgezet in een arbeidsovereenkomst. De op dat tijdstip geldende beslissingen, afspraken en toezeggingen over beloning, werktijden, het rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten maken daar deel van uit. Bezoldiging omvat naast het salaris tevens alle vaste toeslagen. Van de arbeidsovereenkomst maken tevens deel uit de afspraken over bijkomende voorwaarden, zoals het tijdvak waarvoor een toelage is afgesproken of de prestaties die moeten worden geleverd voor behoud van studiefaciliteiten. Uitgangspunt is dat in financiële zin en wat betreft het aantal te werken uren door de omzetting geen veranderingen plaatsvinden. Daarmee wordt het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1, Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens door onderhavig voorstel van wet niet aangetast. Het onderhavige voorstel van wet heeft ook geen gevolgen voor opgebouwde rechten inzake sociale verzekeringen of pensioen.
(…)
In het voorgestelde artikel 13, eerste lid, wordt bepaald dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel genomen besluiten hun rechtskracht behouden. In het tweede lid wordt bepaald dat procedures die worden gevoerd inzake een op grond van de Ambtenarenwet of artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 genomen besluit of handeling, op grond van het oude recht worden voortgezet. Is bijvoorbeeld bezwaar of beroep ingesteld tegen een ontslag dat vóór de inwerkingtreding is ingegaan, dan kan tot en met de Centrale Raad van Beroep worden geprocedeerd. Wordt het ontslagbesluit vernietigd na de inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet, dan herleeft de aanstelling als gevolg van de vernietiging en wordt deze op grond van artikel 12, eerste lid, met terugwerkende kracht tot de inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet alsnog omgezet in een arbeidsovereenkomst (tenzij de rechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor gedekt verklaart).
(…)
[Eerste nota van wijziging][5], 32 550, nr. 9.
ARTIKEL I (p.1-6)
Titel I tot en met IV van de Ambtenarenwet worden vervangen door:
§ 5. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 14
1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I tot en met IX van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor dat tijdstip is verleend aan een ambtenaar van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Van de arbeidsovereenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake de bezoldiging, de werktijden, het rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene met wie op grond van artikel 3 geen arbeidsovereenkomst wordt gesloten.
[Tweede nota van wijziging][6], 32 550, nr. 11.
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
(…)
2.
In artikel I wordt artikel 14 van de Ambtenarenwet als volgt gewijzigd: In het eerste lid wordt de tweede volzin vervangen door: Van de arbeidsovereenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake zijn arbeidsvoorwaarden, waaronder in ieder geval zijn begrepen: bezoldiging, werktijden, rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
Toelichting (p.6-8)
2 en 3 (overgangsrecht)
In gevolge het eerste lid van het nieuwe artikel 14 Ambtenarenwet worden alle bestaande ambtelijke aanstellingen omgezet in een arbeidsovereenkomst. Onderdeel daarvan zijn de concrete aanspraken die de individuele ambtenaar vóór dat tijdstip heeft verkregen. De redactie van de daarop betrekking hebbende bepaling is zodanig aangepast, dat hij niet langer voorziet in een uitputtende, maar in een exemplarische opsomming van de onderwerpen waarop deze aanspraken betrekking kunnen hebben.
(…)
[Vijfde nota van wijziging][1], 32 550, nr. 56.
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: In artikel I wordt in de artikelen 14, eerste lid, 15, eerste lid, 16, eerste lid, en 17, eerste lid, «de artikelen I tot en met IX» telkens vervangen door: artikel I.
Toelichting
Dit amendement bevat de wetstechnische aanpassing van een aantal verwijzingen naar aanleiding van het vervallen van artikel IX.
[1] Kamerstukken II 2013-2014, 32 550, nr. 56.
[1] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 2.
[2] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 3 (MvT).
[3] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 5.
[4] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 6.
[5] Kamerstukken II 2011-2012, 32 550, nr. 9.
[6] Kamerstukken II 2011-2012, 32 550, nr. 11.
Wijzigingen Ambtenarenwet n.a.v. Aanpassingswet Wnra
art. 14 Ambtenarenwet
– lid 1: In het eerste lid wordt “een ambtenaar” vervangen door “een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren aanspraak had op bezoldiging als bedoeld in artikel 115 van de Ambtenarenwet die kwalificeert als loon in de zin van artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek”. (Kamerstukken I 2018-2019, 35 073, nr. A, p. 22).
Dit artikellid regelt dat de aanstelling van ambtenaren (behoudens zij die onder artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 vallen) op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra van rechtswege wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst, indien zij een bezoldiging ontvangen die kwalificeert als loon in de zin van artikel 7:610 BW. Binnen de ambtenaren die een bezoldiging genieten die kwalificeert als loon zijn twee groepen te onderscheiden:
1. zij die in de zin van de huidige Ambtenarenwet ambtenaar zijn en na inwerkingtreding van de Wnra ook ambtenaar zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017;
2. zij die in de zin van de huidige Ambtenarenwet ambtenaar zijn, maar na de inwerkingtreding van de Wnra geen ambtenaar zijn in de zin van de Ambtenarenwet 2017, behoudens hen die onder artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 vallen.
Met deze tekstuele wijziging wordt bewerkstelligd dat de aanstelling van alle ambtenaren, die op de dag voor inwerkingtreding van artikel I van de Wnra een aanstelling hebben en aanspraak hebben op een bezoldiging die kwalificeert als loon, van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst, ongeacht of zij ook ambtenaar zijn in de zin van de Ambtenarenwet 2017, dit ingevolge artikel 14, derde lid (nieuw), met uitzondering van hen die onder artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 vallen. (Kamerstukken II 2018-2019, 35 073, nr. 3, p. 84).
In de nota van wijziging wordt tevens opgemerkt dat door inwerkingtreding van de Wnra de aanstellingen van rechtswege worden omgezet in arbeidsovereenkomsten. Dat betekent dat het ontstaan van de arbeidsovereenkomst automatisch uit de wet voortvloeit: de ambtenaar en zijn werkgever hebben hierin geen keuzevrijheid. Niettemin kunnen werkgevers ervoor kiezen om een arbeidsovereenkomst te sluiten met personeel dat al in dienst was voor inwerkingtreding van de Wnra (bijvoorbeeld omdat zij als extra afspraak bepaalde bedingen, zoals een incorporatiebeding, willen overeenkomen). Indien partijen hierbij kiezen voor een latere ingangsdatum dan de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra, dan is het evident dat sprake is van een wijziging van de al tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Mochten partijen ervoor kiezen om een dergelijke arbeidsovereenkomst te sluiten die tegelijk met de inwerkingtreding van de Wnra (de beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2020) ingaat, dan moet deze overeenkomst juridisch eveneens gezien worden als een wijziging van de arbeidsovereenkomst die van rechtswege ontstaan is. Een wijziging van de arbeidsovereenkomst geldt niet als een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de toepassing van de ketenregeling in de zin van artikel 7:668a BW. (Kamerstukken II 2018-2019, 35 073, nr. 6, p. 16).
– Lid 2: Het tweede lid wordt vervangen door drie leden, luidende:
2. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor dat tijdstip is verleend aan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die geen aanspraak had op bezoldiging als bedoeld in het eerste lid van rechtswege omgezet in een overeenkomst. Van de overeenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake het verrichten van de arbeid, waaronder in ieder geval zijn begrepen: duur van het dienstverband, kostenvergoedingen, werktijden, rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
3. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren worden aanstellingen verleend voorafgaand aan de aanstelling, bedoeld in het eerste lid, als arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht beschouwd.
4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 3.
(Kamerstukken I 2018-2019, 35 073, nr. A, p. 22)
Lid 2 biedt een voorziening voor ambtenaren die in het geheel geen bezoldiging ontvangen, of die een bezoldiging ontvangen die niet kwalificeert als loon in de zin van artikel 7:610 BW. Bezoldiging in de zin van art. 115 Ambtenarenwet (oud) is een ruimer begrip dan het begrip loon in de zin van art. 7:610 BW (Kamerstukken II 2018-2019, 35 073, nr. 3, p. 80). De overgangsvoorziening van lid 2 heeft als gevolg dat de aanstelling van deze functionarissen van rechtswege wordt omgezet in een overeenkomst, waarvan de in het artikellid genoemde elementen in ieder geval deel uitmaken. Deze overeenkomst zal niet kwalificeren als een in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geregelde bijzondere overeenkomst, omdat voor de bijzondere overeenkomsten betreffende arbeid aanspraak op loon altijd een voorwaarde is. Daarom zullen alleen de algemene regels van Boek 3 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op de overeenkomst van toepassing zijn. (Kamerstukken II 2018-2019, 35 073, nr. 3, p. 85).
Met inwerkingtreding van lid 3 dient de onzekerheid weggenomen te worden over de positie van de dienstjaren van de publiekrechtelijke aanstelling na inwerkingtreding van de Wnra, bij bijvoorbeeld het berekenen van de transitievergoeding (Kamerstukken II 2018-2019, 36 073, nr. 5, p. 4). Zie voor het (hebben) bestaan van deze onzekerheid vragen van de VVD-fractie: Kamerstukken II 2018-2019, 35 073, nr. 4, p. 3.
Naar het oordeel van de regering dienen na inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) de dienstjaren gewerkt op basis van een of meerdere aanstellingen, die voorafgingen aan de aanstelling die op grond van artikel 14, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 van rechtswege wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in elk geval mee te tellen bij:
– de vaststelling van het recht op transitievergoeding en de hoogte daarvan in de zin van artikel 7:673 BW;
– de toepassing van de ketenregeling in de zin van artikel 7:668a BW;
– de berekening van de termijn van opzegging in de zin van 7:672 BW;
– de toepassing van de regeling van de proeftijd in artikel 7:652 BW.