Ambtenarenwet

Artikel 4 Ambtenarenwet

Artikel 4 Ambtenarenwet

Onderstaand artikel wordt toegevoegd aan de ambtenarenwet

§2. Verplichtingen van overheidswerkgevers

 Artikel 4

1.Een overheidswerkgever voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie.

2. Een overheidswerkgever zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid, in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit.

3. Een overheidswerkgever draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen.

4. Een overheidswerkgever maakt jaarlijks een verantwoording met betrekking tot de uitvoering van dit artikel openbaar.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het derde lid.

Parlementaire geschiedenis

[Memorie van toelichting][1], 32 550, nr. 3.

3. Bestaande en beoogde situatie (p.6-10)

Beoogde situatie (p.7-9)

Doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel is, dat de regels van het private arbeidsrecht, zoals neergelegd in met name boek 7, titel 10, van het BW, in de toekomst ook van toepassing worden op zo’n 95% van het huidige ambtenarencorps. Ambtenaren worden dus werknemers.

Het toepassen van het private arbeidsrecht op de rechtsverhouding tussen ambtenaar en overheidswerkgever neemt niet weg, dat de positie van de overheidswerkgever in meerdere opzichten een andere is dan die van een werkgever in de particuliere sector. Ook als werkgever dient de overheid het algemeen belang. Dat brengt met zich mee, dat bijzondere eisen worden gesteld aan het overheidspersoneel.

(…)

Normalisering van de ambtelijke rechtspositie heeft dan ook niet tot gevolg, dat de overheidswerkgever als marktpartij ook de normen en waarden van «de markt» overneemt. Ook in die situatie zal de integriteit van de overheid en de overheidswerknemers in wet- en regelgeving gewaarborgd dienen te zijn.

Sinds 2006 bevatten verschillende rechtspositieregelingen bepalingen die de overheidswerkgevers verplichten tot het voeren van integriteitsbeleid. Op grond daarvan moeten overheidswerkgevers binnen hun organisatie op alle niveaus preventief integriteitsbeleid voeren in de vorm van het stellen en handhaven van regels ten aanzien van functiescheiding, nevenfuncties, voorkoming van financiële belangenverstrengeling en de omgang met klokkenluiders.[2] Zo dient de interne cultuur van overheidsinstellingen het aan de orde stellen van integriteitsdilemma’s te stimuleren. Zodoende kunnen integriteitsrisico’s en kwetsbare plekken binnen de organisatie zichtbaar worden gemaakt en kunnen in een voortdurende dialoog de grenzen tussen integer en niet-integer handelen worden verkend.

Hoewel het voeren van een beleid, gericht op integriteit en een juiste attitude van het personeel niet alleen bij de overheid, maar ook in het bedrijfsleven aan de orde is, kan wel gesteld worden dat uit het bijzondere karakter van de overheid voortvloeit, dat het integriteitsvereiste bij de overheidswerkgever over het algemeen meer omvattend is en dientengevolge nauwer luistert dan in het private bedrijfsleven.[3]

Tot de kerncompetenties van de ambtenaar behoort een sterk ontwikkeld democratisch en rechtsstatelijk bewustzijn, dat de grondslag vormt van de ambtelijke integriteit. Democratisch besef houdt in, dat de ambtenaar doordrongen is van het feit dat hij functioneert onder bestuurders die worden gecontroleerd door democratische gelegitimeerde organen. Het rechtsstatelijk besef van ambtenaren brengt met zich mee, dat zij tegenover de burger altijd de eisen van de rechtsstaat in acht behoren te nemen.

Het waarborgen van de ambtelijke integriteit is naar onze mening een kwestie die uitstijgt boven de kwesties die tot het typische arbeidsvoorwaardenoverleg behoren, en daarom publiekrechtelijk moet worden geregeld. Daarom willen wij de desbetreffende bepalingen in de Ambtenarenwet – voor zover nodig aangepast – handhaven. Hetzelfde geldt voor de huidige bepalingen met betrekking tot de beperking van grondrechten en vertrouwensfuncties. Tezamen met wat wij hierboven hebben opgemerkt over de kerncompetenties van de ambtenaar vormen zij de elementen van wat, ook in de toekomst, de «ambtelijke status» zou kunnen worden genoemd. Dit komt op de meest zichtbare wijze tot uitdrukking in het afleggen van de eed of belofte bij indiensttreding. Ook de verplichting daartoe, zoals thans vastgelegd in artikel 125quinquies Ambtenarenwet, willen wij handhaven.

(…)

8. Reacties op het wetsvoorstel (p. 15-19)

SCO (p. 15-16)

(…)

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de regeling van de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren, waar de overheid optreedt als werkgever, en daar waar de overheid optreedt als wetgever. Dan gaat het over al wat geregeld wordt in de Ambtenarenwet. De inhoud daarvan willen wij beperken tot aangelegenheden waarop de overheid niet als werkgever aan het woord is, maar als wetgever. Die behoren niet tot het domein van het (sectorale) arbeidsvoorwaardenoverleg, waar instemming tussen overheidswerkgevers en verenigingen van overheidswerknemers vereist is, maar tot dat van de politiek. Met name indien het gaat over de integriteit van het ambtenarenapparaat en beperkingen van grondrechten, die voortvloeien uit het bijzondere karakter van de overheid, zijn dat geen kwesties die tot het echte arbeidsvoorwaardenoverleg behoren, maar politiek-bestuurlijke aangelegenheden waarover de wetgever een visie heeft en die vastlegt in de wet. Dat sluit overigens het horen van verenigingen van ambtenaren door de wetgever niet uit. Maar de wetgever beslist.

(…)

De ZPW (p.18-19)

De ZPW kunnen zich vinden in de strekking van het wetsvoorstel, omdat het zal leiden tot meer rechtsgelijkheid tussen werknemers onderling en een naar verwachting betere werking van de arbeidsmarkt. Bovendien maakt het een helder onderscheid tussen de verantwoordelijkheden van de overheid in haar rol van wetgever en die van werkgever, waardoor zij in die laatste hoedanigheid meer armslag krijgt om effectief te opereren. De ZPW pleiten er uit doelmatigheidsoverwegingen voor om de Ambtenarenwet met betrekking tot de niet-arbeidsrechtelijke onderdelen die betrekking hebben op de ambtelijke status (o.a. integriteitsbeleid, ambtseed, voorkomen belangenverstrengeling, uitoefening grondrechten, klokkenluidersregeling en vertrouwensfuncties) zoveel mogelijk in zijn huidige vorm in tact te laten.

(…)

Wij zijn blij met de steun van de ZPW. Daarin zien wij een bevestiging van hetgeen wij in paragraaf 4 reeds heb opgemerkt over de argumenten voor de voorgestelde normalisering. Zoals door de ZPW bepleit hebben de bepalingen in de Ambtenarenwet over de door hen genoemde onderwerpen, die niet typisch tot het gebied van de arbeidsvoorwaarden behoren, gehandhaafd. Wij hebben dat overigens niet in de eerste plaats gedaan om doelmatigheidsredenen, maar juist ook om het heldere onderscheid te maken tussen de verantwoordelijkheden van de overheid in haar rol van wetgever en die van werkgever, zoals ook door de ZPW wordt ondersteund.

(…)

9. Vormgeving en reikwijdte van het wetsvoorstel (p.19-20)

(…)

Bij de normalisering van de rechtspositie van de ambtenaren moet worden bezien welke bepalingen geschrapt kunnen worden, omdat de regeling voor werknemers met een arbeidsovereenkomst volstaat. Daarnaast moet worden bezien of die te schrappen artikelen dienen te blijven gelden voor die ambtenaren wier rechtspositie niet worden genormaliseerd. Daarbij hebben wij als uitgangspunt gekozen, dat de Ambtenarenwet wordt gereserveerd voor degenen die in het spraakgebruik ambtenaar worden genoemd en die op grond van het onderhavige voorstel van wet in de toekomst werkzaam zullen zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Artikelen die behouden moeten blijven voor degenen wier rechtspositie niet wordt genormaliseerd, moeten worden verplaatst naar de wet waar de betreffende rechtspositie is geregeld.

(…)

Als gevolg van de hiervoor beschreven aanpak zullen van titel III van de huidige Ambtenarenwet zeven artikelen gehandhaafd blijven. Sommige daarvan dienen wel redactioneel te worden aangepast aan de wijzigingen die met het onderhavige voorstel van wet worden voorgesteld. De te handhaven artikelen zijn de artikelen 125quater, 125quinquies, 125a, 125d, 125e, 125f, 137.

  • Artikel 125quater heeft betrekking op door de overheidswerkgevers te voeren integriteitsbeleid. Het onderhavige voorstel van wet brengt geen verandering in de noodzaak van een integere overheid en de bevoegdheid ter zake hiervan maatregelen te nemen.

(…)

[Gewijzigde Memorie van toelichting naar aanleiding van advies Rvs][4], 32 550, nr. 6.

  1. Vormgeving en reikwijdte van het Wetsvoorstel (p.21, 22)

(…)

Als gevolg van de hiervoor beschreven aanpak zullen van titel III van de huidige Ambtenarenwet zeven artikelen gehandhaafd blijven. Sommige daarvan dienen wel redactioneel te worden aangepast aan de wijzigingen die met het onderhavige voorstel van wet worden voorgesteld. De te handhaven artikelen zijn de artikelen 125quater, 125quinquies, 125a, 125d, 125e, 125f, 137.

Artikel 125quater (nieuw artikel 5) heeft betrekking op door de overheidswerkgevers te voeren integriteitsbeleid. Het onderhavige voorstel van wet brengt geen verandering in de noodzaak van een integere overheid en de bevoegdheid ter zake hiervan maatregelen te nemen.

II ARTIKELEN (p. 22-38)

Artikel I, onderdelen D, E en F (p.30-31)

De artikelen 125quater en 125quinquies worden vernummerd en opnieuw vastgesteld, waarbij de tekst redactioneel is aangepast aan de nieuwe privaatrechtelijke verhoudingen. De desbetreffende artikelen in de Ambtenarenwet bevatten vooral zorgplichten voor overheidswerkgevers op het gebied van de integriteit.

In artikel 5, vierde lid, wordt een jaarlijkse verantwoording door de werkgever voorgeschreven over de toepassing van dit artikel. Het ligt voor de hand dat deze wordt openbaar gemaakt met een reeds bestaande jaarlijkse verantwoording, zoals de financiële verantwoording.

(…)

[1] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 3 (MvT).

[2] O.a. art. 51 en 61 t/m 64 ARAR en art. 15:1 t/m 15:1g CAR/UWO.

[3] Du Bois, a.w. blz. 29.

[4] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 6.