Ambtenarenwet

Artikel 5 Ambtenarenwet

Artikel 5 Ambtenarenwet

Onderstaand artikel wordt toegevoegd aan de ambtenarenwet

§ 2. Verplichtingen van overheidswerkgevers

Artikel 5

1. Een overheidswerkgever draagt zorg voor:
a. de aflegging van de eed of belofte door de ambtenaar bij zijn indiensttreding;
b. de registratie van nevenwerkzaamheden van ambtenaren die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met hun functievervulling, kunnen raken;
c. de openbaarmaking van de krachtens onderdeel b geregistreerde nevenwerkzaamheden van ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is;
d. de aanwijzing van ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is, het aanwijzen van de financiële belangen die zij niet mogen bezitten of verwerven en de registratie van de door hen gedane meldingen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b;
e. een procedure voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

2. Een overheidswerkgever draagt er zorg voor dat de ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervindt tijdens en na het volgen van die procedure.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

Parlementaire geschiedenis

[Memorie van toelichting][1], 32 550, nr. 3.

3. Bestaande en beoogde situatie (p.6-10)

Beoogde situatie (p.8-10)

(…)

Sinds 2006 bevatten verschillende rechtspositieregelingen bepalingen die de overheidswerkgevers verplichten tot het voeren van integriteitsbeleid. Op grond daarvan moeten overheidswerkgevers binnen hun organisatie op alle niveaus preventief integriteitsbeleid voeren in de vorm van het stellen en handhaven van regels ten aanzien van functiescheiding, nevenfuncties, voorkoming van financiële belangenverstrengeling en de omgang met klokkenluiders.[2] Zo dient de interne cultuur van overheidsinstellingen het aan de orde stellen van integriteitsdilemma’s te stimuleren. Zodoende kunnen integriteitsrisico’s en kwetsbare plekken binnen de organisatie zichtbaar worden gemaakt en kunnen in een voortdurende dialoog de grenzen tussen integer en niet-integer handelen worden verkend.

Hoewel het voeren van een beleid, gericht op integriteit en een juiste attitude van het personeel niet alleen bij de overheid, maar ook in het bedrijfsleven aan de orde is, kan wel gesteld worden dat uit het bijzondere karakter van de overheid voortvloeit, dat het integriteitsvereiste bij de overheidswerkgever over het algemeen meer omvattend is en dientengevolge nauwer luistert dan in het private bedrijfsleven.1 Tot de kerncompetenties van de ambtenaar behoort een sterk ontwikkeld democratisch en rechtsstatelijk bewustzijn, dat de grondslag vormt van de ambtelijke integriteit. Democratisch besef houdt in, dat de ambtenaar doordrongen is van het feit dat hij functioneert onder bestuurders die worden gecontroleerd door democratische gelegitimeerde organen. Het rechtsstatelijk besef van ambtenaren brengt met zich mee, dat zij tegenover de burger altijd de eisen van de rechtsstaat in acht behoren te nemen.

Het waarborgen van de ambtelijke integriteit is naar onze mening een kwestie die uitstijgt boven de kwesties die tot het typische arbeidsvoorwaardenoverleg behoren, en daarom publiekrechtelijk moet worden geregeld. Daarom willen wij de desbetreffende bepalingen in de Ambtenarenwet – voor zover nodig aangepast – handhaven. Hetzelfde geldt voor de huidige bepalingen met betrekking tot de beperking van grondrechten en vertrouwensfuncties. Tezamen met wat wij hierboven hebben opgemerkt over de kerncompetenties van de ambtenaar vormen zij de elementen van wat, ook in de toekomst, de «ambtelijke status» zou kunnen worden genoemd. Dit komt op de meest zichtbare wijze tot uitdrukking in het afleggen van de eed of belofte bij indiensttreding. Ook de verplichting daartoe, zoals thans vastgelegd in artikel 125quinquies Ambtenarenwet, willen wij handhaven.

Overigens is het de bedoeling dat een relatief klein deel van de 600 000 ambtenaren van de beoogde normalisering wordt uitgezonderd. Het gaat daarbij om een beperkte groep ambtenaren die om uiteenlopende redenen ook in de toekomst hun huidige publiekrechtelijk geregelde ambtelijke rechtspositie dienen te behouden.

(…)

8. Reacties op het wetsvoorstel (p. 15-19)

De ZPW (p.18-19)

De ZPW kunnen zich vinden in de strekking van het wetsvoorstel, omdat het zal leiden tot meer rechtsgelijkheid tussen werknemers onderling en een naar verwachting betere werking van de arbeidsmarkt. Bovendien maakt het een helder onderscheid tussen de verantwoordelijkheden van de overheid in haar rol van wetgever en die van werkgever, waardoor zij in die laatste hoedanigheid meer armslag krijgt om effectief te opereren. De ZPW pleiten er uit doelmatigheidsoverwegingen voor om de Ambtenarenwet met betrekking tot de niet-arbeidsrechtelijke onderdelen die betrekking hebben op de ambtelijke status (o.a. integriteitsbeleid, ambtseed, voorkomen belangenverstrengeling, uitoefening grondrechten, klokkenluidersregeling en vertrouwensfuncties) zoveel mogelijk in zijn huidige vorm in tact te laten.

(…)

Wij zijn blij met de steun van de ZPW. Daarin zien wij een bevestiging van hetgeen wij in paragraaf 4 reeds heb opgemerkt over de argumenten voor de voorgestelde normalisering. Zoals door de ZPW bepleit hebben de bepalingen in de Ambtenarenwet over de door hen genoemde onderwerpen, die niet typisch tot het gebied van de arbeidsvoorwaarden behoren, gehandhaafd. Wij hebben dat overigens niet in de eerste plaats gedaan om doelmatigheidsredenen, maar juist ook om het heldere onderscheid te maken tussen de verantwoordelijkheden van de overheid in haar rol van wetgever en die van werkgever, zoals ook door de ZPW wordt ondersteund.

(…)

9. Vormgeving en reikwijdte van het Wetsvoorstel (p.21-22)

(…)

Bij de normalisering van de rechtspositie van de ambtenaren moet worden bezien welke bepalingen geschrapt kunnen worden, omdat de regeling voor werknemers met een arbeidsovereenkomst volstaat. Daarnaast moet worden bezien of die te schrappen artikelen dienen te blijven gelden voor die ambtenaren wier rechtspositie niet worden genormaliseerd. Daarbij hebben wij als uitgangspunt gekozen, dat de Ambtenarenwet wordt gereserveerd voor degenen die in het spraakgebruik ambtenaar worden genoemd en die op grond van het onderhavige voorstel van wet in de toekomst werkzaam zullen zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Artikelen die behouden moeten blijven voor degenen wier rechtspositie niet wordt genormaliseerd, moeten worden verplaatst naar de wet waar de betreffende rechtspositie is geregeld.

(…)

Als gevolg van de hiervoor beschreven aanpak zullen van titel III van de huidige Ambtenarenwet zeven artikelen gehandhaafd blijven. Sommige daarvan dienen wel redactioneel te worden aangepast aan de wijzigingen die met het onderhavige voorstel van wet worden voorgesteld. De te handhaven artikelen zijn de artikelen 125quater, 125quinquies, 125a, 125d, 125e, 125f, 137.

  • Artikel 125quinquies bevat een opsomming van maatregelen die het vertrouwen in ambtenaren vergroten. Het betreft het afleggen van een eed, de meldingen en openbaarmaking van nevenfuncties of financiële belangen en een procedure voor het melden van misstanden.

(…)

II ARTIKELEN (p. 22-38)

Artikel I, onderdeel B (p.25-26)

(…)

Voorts is in het huidige artikel 2, tweede lid, bepaald dat de artikelen 125, 125bis, 125ter, 125quater, 125quinquies, 125a, 125c, 125d, 125f en 126 niet van toepassing zijn op de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 9°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 145 van diezelfde wet. Deze voorziening kan komen te vervallen, aangezien de ambtenaren waarop deze bepaling ziet – de procureurs-generaal, de advocaten-generaal, de officieren van justitie, de gerechtsauditeurs en de griffiers – in de toekomst werkzaam zullen zijn op grond van een arbeidsovereenkomst. In de aanpassingswet zal moeten worden bezien hoe eventuele doublures kunnen worden voorkomen tussen de als gevolg van het onderhavige voorstel van wet gewijzigde artikelen 125quater en 125quinquies van de Ambtenarenwet en de voor deze gerechtelijke ambtenaren noodzakelijke aanpassingen van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel I, onderdeel E en F (p.27-28)

De artikelen 125quater en 125quinquies worden opnieuw vastgesteld, waarbij de tekst redactioneel is aangepast aan de nieuwe privaatrechtelijke verhoudingen. De desbetreffende artikelen in de Ambtenarenwet bevatten vooral zorgplichten voor overheidswerkgevers. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen daarover, zoals ook reeds in het huidige artikel 125quinquies voorzien was, nadere regels worden gesteld. In artikel 125quater, vierde lid, wordt de verantwoording door de werkgever over de toepassing van dit artikel ingebed in het kader van de financiële verantwoording. Met de financiële verantwoording wordt bedoeld: een jaarverslag als bedoeld in artikel 51 van de Comptabiliteitswet 2001, een jaarrekening als bedoeld in artikel 201 van de Provinciewet of artikel 197 van de Gemeentewet of een jaarrekening in de zin van Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek. Bij overheidswerkgevers die worden gecontroleerd door een gekozen orgaan, wordt deze financiële verantwoording toegezonden aan de Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van een waterschap. Bij andere overheidswerkgevers bestaan andere vormen van toezicht. In alle gevallen geldt dat de financiële verantwoording bij overheidswerkgevers een openbaar stuk is.

Artikel I, onderdeel L (p. 29)

(…)

Artikel 126 bevat een regeling ingeval het provinciebestuur, het gemeentebestuur of het bestuur van een waterschap nalaat de in de artikelen 125 en 125quinquies voorgeschreven regels vast te stellen. In dat geval kunnen in het uiterste geval de noodzakelijke regelingen bij koninklijk besluit worden vastgesteld. Nu het voorschrift tot het vaststellen van deze regelingen komt te vervallen, kan ook deze toezichtbepaling worden geschrapt.

Artikel II (p.30-31)

Voor politieambtenaren is naast de huidige Ambtenarenwet tevens artikel 50 van de Politiewet 1993 van belang. In artikel 50, eerste lid, wordt geregeld hoe de in artikel 125 van de Ambtenarenwet voorgeschreven regels worden vastgesteld. Dit lid dient door het vervallen van artikel 125 van de Ambtenarenwet eveneens te vervallen. Artikel 50, derde en vierde lid, regelen dezelfde onderwerpen als de artikelen 125quater en 125quinquies van de Ambtenarenwet. Na inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet zijn de gewijzigde artikelen 125quater en 125quinquies eveneens van toepassing op politieambtenaren en bestaat aan artikel 50, derde en vierde lid, geen behoefte meer.

[Gewijzigd voorstel naar aanleiding van advies RvS][3], 32 550, nr. 5.

ARTIKEL I (p.1-6)

E (p. 3)

Artikel 125quinquies komt te luiden:

Artikel 6

1. Een overheidswerkgever draagt zorg voor:
a. de aflegging van de eed of belofte door de ambtenaar bij zijn indiensttreding;
b. de registratie van nevenwerkzaamheden van ambtenaren die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met hun functievervulling, kunnen raken;
c. de openbaarmaking van de krachtens onderdeel b geregistreerde nevenwerkzaamheden van ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is;
d. de aanwijzing van ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is, het aanwijzen van de financiële belangen die zij niet mogen bezitten of verwerven en de registratie van de door hen gedane meldingen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b;
e. een procedure voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

2. Een overheidswerkgever draagt er zorg voor dat de ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervindt tijdens en na het volgen van die procedure.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

[Gewijzigde Memorie van toelichting naar aanleiding van advies RvS][4], 32 550, nr. 6.

3. Bestaande en beoogde situatie (p.6-11)

Beoogde situatie (p.9-11)

(…)

Sinds 2006 bevatten verschillende rechtspositieregelingen bepalingen die de overheidswerkgevers verplichten tot het voeren van integriteitsbeleid. Op grond daarvan moeten overheidswerkgevers binnen hun organisatie op alle niveaus preventief integriteitsbeleid voeren in de vorm van het stellen en handhaven van regels ten aanzien van functiescheiding, nevenfuncties, voorkoming van financiële belangenverstrengeling en de omgang met klokkenluiders.3 Zo dient de interne cultuur van overheidsinstellingen het aan de orde stellen van integriteitsdilemma’s te stimuleren. Zodoende kunnen integriteitsrisico’s en kwetsbare plekken binnen de organisatie zichtbaar worden gemaakt en kunnen in een voortdurende dialoog de grenzen tussen integer en niet-integer handelen worden verkend.

Hoewel het voeren van een beleid, gericht op integriteit en een juiste attitude van het personeel niet alleen bij de overheid, maar ook in het bedrijfsleven aan de orde is, kan wel gesteld worden dat uit het bijzondere karakter van de overheid voortvloeit, dat het integriteitsvereiste bij de overheidswerkgever over het algemeen meer omvattend is en dientengevolge nauwer luistert dan in het private bedrijfsleven.4 Tot de kerncompetenties van de ambtenaar behoort een sterk ontwikkeld democratisch en rechtsstatelijk bewustzijn, dat de grondslag vormt van de ambtelijke integriteit. Democratisch besef houdt in, dat de ambtenaar doordrongen is van het feit dat hij functioneert onder bestuurders die worden gecontroleerd door democratische gelegitimeerde organen. Het rechtsstatelijk besef van ambtenaren brengt met zich mee, dat zij tegenover de burger altijd de eisen van de rechtsstaat in acht behoren te nemen.

Het waarborgen van de ambtelijke integriteit is naar onze mening een kwestie die uitstijgt boven de kwesties die tot het typische arbeidsvoorwaardenoverleg behoren, en daarom publiekrechtelijk moet worden geregeld. Daarom willen wij de desbetreffende bepalingen in de Ambtenarenwet – voor zover nodig aangepast – handhaven. Hetzelfde geldt voor de huidige bepalingen met betrekking tot de beperking van grondrechten en vertrouwensfuncties. Tezamen met wat wij hierboven hebben opgemerkt over de kerncompetenties van de ambtenaar vormen zij de elementen van wat, ook in de toekomst, de «ambtelijke status» kan worden genoemd. Dit komt op de meest zichtbare wijze tot uitdrukking in het afleggen van de eed of belofte bij indiensttreding. Ook de verplichting daartoe, zoals thans vastgelegd in artikel 125quinquies Ambtenarenwet, willen wij handhaven.

Hierbij past ook, dat wij een zodanig onderscheid hebben gemaakt tussen de regeling van de ambtelijke status als hiervoor bedoeld, en de eigenlijke arbeidsvoorwaarden, dat verenigingen van overheidspersoneel géén recht op overeenstemming toekomt bij de vaststelling van regels in of krachtens de Ambtenarenwet. Overeenstemming tussen partijen over de inhoud van een (collectieve) arbeidsovereenkomst is volstrekt normaal, maar een recht op overeenstemming met betrekking tot de publiekrechtelijke randvoorwaarden is dat niet. Dat geldt voor het Burgerlijk Wetboek, en dat hoort ook te gelden voor de Ambtenarenwet. Belanghebbende organisaties kunnen erover worden gehoord, maar hen komt niet het recht op overeenstemming toe. De Ambtenarenwet dient het domein te zijn van de politiek. Daar staat tegenover dat alles wat betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren, en dat niet bij of krachtens de Ambtenarenwet geregeld hoeft te worden, zonder enig bezwaar kan worden afgesproken in collectieve en individuele arbeidsovereenkomsten.

Overigens is het de bedoeling dat een relatief klein deel van de 600 000 ambtenaren van de beoogde normalisering wordt uitgezonderd. Het gaat daarbij om een beperkte groep ambtenaren die om uiteenlopende redenen ook in de toekomst hun huidige publiekrechtelijk geregelde ambtelijke rechtspositie dienen te behouden.

(…)

8. Reacties op het Wetsvoorstel (p.17-21)

ZPW (p.20-21)

De ZPW kunnen zich vinden in de strekking van het wetsvoorstel, omdat het zal leiden tot meer rechtsgelijkheid tussen werknemers onderling en een naar verwachting betere werking van de arbeidsmarkt. Bovendien maakt het een helder onderscheid tussen de verantwoordelijkheden van de overheid in haar rol van wetgever en die van werkgever, waardoor zij in die laatste hoedanigheid meer armslag krijgt om effectief te opereren. De ZPW pleiten er uit doelmatigheidsoverwegingen voor om de Ambtenarenwet met betrekking tot de niet-arbeidsrechtelijke onderdelen die betrekking hebben op de ambtelijke status (o.a. integriteitsbeleid, ambtseed, voorkomen belangenverstrengeling, uitoefening grondrechten, klokkenluidersregeling en vertrouwensfuncties) zoveel mogelijk in zijn huidige vorm in tact te laten.

(…)

Wij zijn blij met de steun van de ZPW. Daarin zien wij een bevestiging van hetgeen wij in paragraaf 4 reeds heb opgemerkt over de argumenten voor de voorgestelde normalisering. Zoals door de ZPW bepleit hebben de bepalingen in de Ambtenarenwet over de door hen genoemde onderwerpen, die niet typisch tot het gebied van de arbeidsvoorwaarden behoren, gehandhaafd. Wij hebben dat overigens niet in de eerste plaats gedaan om doelmatigheidsredenen, maar juist ook om het heldere onderscheid te maken tussen de verantwoordelijkheden van de overheid in haar rol van wetgever en die van werkgever, zoals ook door de ZPW wordt ondersteund.

(…)

9. Vormgeving en reikwijdte van het wetsvoorstel (p.21-22)

(…)

Als gevolg van de hiervoor beschreven aanpak zullen van titel III van de huidige Ambtenarenwet zeven artikelen gehandhaafd blijven. Sommige daarvan dienen wel redactioneel te worden aangepast aan de wijzigingen die met het onderhavige voorstel van wet worden voorgesteld. De te handhaven artikelen zijn de artikelen 125quater, 125quinquies, 125a, 125d, 125e, 125f, 137.

– Artikel 125quinquies (nieuwe artikelen 6 en 7) bevat een opsomming van maatregelen die het vertrouwen in ambtenaren vergroten. Het betreft het afleggen van een eed, de meldingen en openbaarmaking van nevenfuncties of financiële belangen en een procedure voor het melden van misstanden.

(…)

II ARTIKELEN (p.22-28)

Artikel 3 (p.24-29)

(…)

Voorts is in het huidige artikel 2, tweede lid, bepaald dat de artikelen 125, 125bis, 125ter, 125quater, 125quinquies, 125a, 125c, 125d, 125f en 126 niet van toepassing zijn op de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 9°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 145 van diezelfde wet. Deze voorziening kan komen te vervallen, aangezien de ambtenaren waarop deze bepaling ziet – de procureurs-generaal, de advocaten-generaal, de officieren van justitie, de gerechtsauditeurs en de griffiers – in de toekomst werkzaam zullen zijn op grond van een arbeidsovereenkomst. In de aanpassingswet zal moeten worden bezien hoe eventuele doublures kunnen worden voorkomen tussen de als gevolg van het onderhavige voorstel van wet gewijzigde artikelen 125quater en 125quinquies van de Ambtenarenwet en de voor deze gerechtelijke ambtenaren noodzakelijke aanpassingen van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel I, onderdelen D, E en F (p.30-32)

De artikelen 125quater en 125quinquies worden vernummerd en opnieuw vastgesteld, waarbij de tekst redactioneel is aangepast aan de nieuwe privaatrechtelijke verhoudingen. De desbetreffende artikelen in de Ambtenarenwet bevatten vooral zorgplichten voor overheidswerkgevers op het gebied van de integriteit.

(…)

Het huidige artikel 125quinquies is grotendeels vorm gegeven als een zorgplicht voor overheidswerkgevers, óók om aan ambtenaren verplichtingen en verboden op te leggen. In de nieuwe opzet achten wij het passender deze verplichtingen en verboden rechtstreeks in de wet op te nemen, en deze te onderscheiden van de zorgplichten voor overheidswerkgevers. Dit heeft geleid tot een nieuw artikel 6, waarin zorgplichten zijn geregeld, en een nieuw artikel 7, dat verplichtingen en verboden voor ambtenaren bevat.

Voor wat betreft de problematiek van de nevenfuncties is de bepaling in het eerste lid van artikel 125quinquies, onder b, beperkt tot de registratie en is de meldplicht opgenomen in het nieuwe artikel 7, tweede lid, onder a. De bepaling met betrekking tot de openbaarmaking van nevenfuncties is in het nieuwe artikel 6 (het voormalige artikel 125quinquies) gehandhaafd in het eerste lid, onder c. De bepaling met betrekking tot het verbod, die thans is opgenomen in artikel 125quinquies, eerste lid, onder d, is verhuisd naar het eerste lid van het nieuwe artikel 7, onder a.

Met betrekking tot de problematiek van de financiële belangen is dezelfde opzet gevolgd. In het nieuwe artikel 6 zijn van het huidige artikel 125quinquies nog slechts de elementen gehandhaafd, die als een zorgplicht van de overheidswerkgevers gezien kunnen worden: de aanwijzing van ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is en de registratie van de door hen gedane meldingen. Daarbij is in het eerste lid, onder d, niet alleen gebruik gemaakt van het huidige artikel 125quinquies, eerste lid, onder e, maar ook van de regeling van deze problematiek in artikel 61a ARAR. Toegevoegd is, dat de overheidswerkgever ook bepaalde financiële belangen, bijvoorbeeld aandelen, kan aanwijzen die de ambtenaar niet mag bezitten of verwerven; de zogenaamde «restricted lists». In het nieuwe artikel 7 is in het eerste lid, onder c, het algemene verbod opgenomen, dat thans voor rijksambtenaren is geregeld in artikel 61a ARAR, vierde lid. Voor het geval waarin aan een ambtenaar een specifieke «restricted list» is opgelegd, als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder d, is in artikel 7, eerste lid, onder d, het verbod opgenomen om de desbetreffende financiële belangen te bezitten of te verwerven. In het tweede lid, onder b, is de meldplicht opgenomen, die thans is geregeld in artikel 125quinquies, eerste lid, onder e, èn een verplichting om nadere informatie te verschaffen, die thans voor rijksambtenaren is geregeld in artikel 61a ARAR, derde lid.

(…)

Evenals het huidige artikel 125quinquies bevatten ook de nieuwe artikelen 6 en 7 een mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels vast te stellen. Zo kan bijvoorbeeld in deze algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd, dat voor het aannemen van giften waarvan de waarde boven een bepaalde norm uitgaat – bij het Rijk is thans een norm van € 45 gebruikelijk – geen toestemming kan worden verleend.

Artikel I, onderdeel L (p.33-34)

(…)

Artikel 126 bevat een regeling ingeval het provinciebestuur, het gemeentebestuur of het bestuur van een waterschap nalaat de in de artikelen 125 en 125quinquies voorgeschreven regels vast te stellen. In dat geval kunnen in het uiterste geval de noodzakelijke regelingen bij koninklijk besluit worden vastgesteld. Nu het voorschrift tot het vaststellen van deze regelingen komt te vervallen, kan ook deze toezichtbepaling worden geschrapt.

Artikel II (p.35)

Voor politieambtenaren is naast de huidige Ambtenarenwet tevens artikel 50 van de Politiewet 1993 van belang. In artikel 50, eerste lid, wordt geregeld hoe de in artikel 125 van de Ambtenarenwet voorgeschreven regels worden vastgesteld. Dit lid dient door het vervallen van artikel 125 van de Ambtenarenwet eveneens te vervallen. Artikel 50, derde en vierde lid, regelen dezelfde onderwerpen als de artikelen 125quater en 125quinquies van de Ambtenarenwet. Na inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet zijn de gewijzigde artikelen 125quater en 125quinquies eveneens van toepassing op politieambtenaren en bestaat aan artikel 50, derde en vierde lid, geen behoefte meer.

[Eerste nota van wijziging][5], 32 550, nr. 9.

ARTIKEL I (p.1-6)

Titel I tot en met IV van de Ambtenarenwet worden vervangen door:

§ 2. Verplichtingen van overheidswerkgevers (p.2-3)

Artikel 5 

1. Een overheidswerkgever draagt zorg voor:
a. de aflegging van de eed of belofte door de ambtenaar bij zijn indiensttreding;
b. de registratie van nevenwerkzaamheden van ambtenaren die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met hun functievervulling, kunnen raken;
c. de openbaarmaking van de krachtens onderdeel b geregistreerde nevenwerkzaamheden van ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is;
d. de aanwijzing van ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is, het aanwijzen van de financiële belangen die zij niet mogen bezitten of verwerven en de registratie van de door hen gedane meldingen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b;
e. een procedure voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

2. Een overheidswerkgever draagt er zorg voor dat de ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervindt tijdens en na het volgen van die procedure.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

[1] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 3 (MvT).

[2] O.a. art. 51 en 61 t/m 64 ARAR en art. 15:1 t/m 15:1g CAR/UWO.

[3] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 5.

[4] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 6.

[5] Kamerstukken II 2011-2012, 32 550, nr. 9.

Wijzigingen Ambtenarenwet n.a.v. Aanpassingswet Wnra

Art. 5 Ambtenarenwet

– Artikel 5, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde lid. (Kamerstukken I 2018-2019, 35 073, nr. A, p. 21)

Het benadelingsverbod bij het melden van misstanden dat werd geregeld in art. 5 tweede lid Ambtenarenwet is overbodig geworden, nu in art. 7:658c BW eveneens een benadelingsverbod staat opgenomen. (Kamerstukken II 2018-2019, 35 073, nr. 3, p. 82).