Ambtenarenwet

Onderstaand artikel wordt toegevoegd aan de ambtenarenwet

§ 3. Verplichtingen van ambtenaren

Artikel 8

1. Het is de ambtenaar niet toegestaan:

a. nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd;

b. middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten, tenzij de overheidswerkgever waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft daarvoor toestemming heeft verleend; c. financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd;

d. financiële belangen te bezitten of te verwerven, welke door de overheidswerkgever waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft zijn aangewezen op de voet van artikel 5, eerste lid, onderdeel d;

e. zonder toestemming van de overheidswerkgever giften, vergoedingen, beloningen en beloften van een derde aan te nemen of hierom te vragen, indien de ambtenaar als ambtenaar met deze derde betrekkingen onderhoudt.

2. De ambtenaar is verplicht aan de overheidswerkgever waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft: a. opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken; b. indien hij is aangewezen in de zin van artikel 5, eerste lid, onderdeel d, melding te doen van zijn financiële belangen alsmede van het bezit van en transacties met effecten die de belangen van de openbare dienst voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, kunnen raken en daaromtrent desgevraagd nadere informatie te verschaffen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.

Parlementaire geschiedenis

[Gewijzigde Memorie van toelichting naar aanleiding van advies Rvs][1], 32 550, nr. 6.

ARTIKELEN (p. 22-38)

Artikel I, onderdelen D, E en F (p.30-31)

De artikelen 125quater en 125quinquies worden vernummerd en opnieuw vastgesteld, waarbij de tekst redactioneel is aangepast aan de nieuwe privaatrechtelijke verhoudingen. De desbetreffende artikelen in de Ambtenarenwet bevatten vooral zorgplichten voor overheidswerkgevers op het gebied van de integriteit.

In artikel 5, vierde lid, wordt een jaarlijkse verantwoording door de werkgever voorgeschreven over de toepassing van dit artikel. Het ligt voor de hand dat deze wordt openbaar gemaakt met een reeds bestaande jaarlijkse verantwoording, zoals de financiële verantwoording.

Het huidige artikel 125quinquies is grotendeels vorm gegeven als een zorgplicht voor overheidswerkgevers, óók om aan ambtenaren verplichtingen en verboden op te leggen. In de nieuwe opzet achten wij het passender deze verplichtingen en verboden rechtstreeks in de wet op te nemen, en deze te onderscheiden van de zorgplichten voor overheidswerkgevers. Dit heeft geleid tot een nieuw artikel 6, waarin zorgplichten zijn geregeld, en een nieuw artikel 7, dat verplichtingen en verboden voor ambtenaren bevat.

Voor wat betreft de problematiek van de nevenfuncties is de bepaling in het eerste lid van artikel 125quinquies, onder b, beperkt tot de registratie en is de meldplicht opgenomen in het nieuwe artikel 7, tweede lid, onder a. De bepaling met betrekking tot de openbaarmaking van nevenfuncties is in het nieuwe artikel 6 (het voormalige artikel 125quinquies) gehandhaafd in het eerste lid, onder c. De bepaling met betrekking tot het verbod, die thans is opgenomen in artikel 125quinquies, eerste lid, onder d, is verhuisd naar het eerste lid van het nieuwe artikel 7, onder a.

Met betrekking tot de problematiek van de financiële belangen is dezelfde opzet gevolgd. In het nieuwe artikel 6 zijn van het huidige artikel 125quinquies nog slechts de elementen gehandhaafd, die als een zorgplicht van de overheidswerkgevers gezien kunnen worden: de aanwijzing van ambtenaren die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is en de registratie van de door hen gedane meldingen. Daarbij is in het eerste lid, onder d, niet alleen gebruik gemaakt van het huidige artikel 125quinquies, eerste lid, onder e, maar ook van de regeling van deze problematiek in artikel 61a ARAR. Toegevoegd is, dat de overheidswerkgever ook bepaalde financiële belangen, bijvoorbeeld aandelen, kan aanwijzen die de ambtenaar niet mag bezitten of verwerven; de zogenaamde «restricted lists». In het nieuwe artikel 7 is in het eerste lid, onder c, het algemene verbod opgenomen, dat thans voor rijksambtenaren is geregeld in artikel 61a ARAR, vierde lid.

Voor het geval waarin aan een ambtenaar een specifieke «restricted list» is opgelegd, als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder d, is in artikel 7, eerste lid, onder d, het verbod opgenomen om de desbetreffende financiële belangen te bezitten of te verwerven. In het tweede lid, onder b, is de meldplicht opgenomen, die thans is geregeld in artikel 125quinquies, eerste lid, onder e, èn een verplichting om nadere informatie te verschaffen, die thans voor rijksambtenaren is geregeld in artikel 61a ARAR, derde lid.

In artikel 7 zijn ook twee nieuwe verboden opgenomen. In het eerste lid, onder b, betreft het een verbod om betrokken te zijn bij aannemingen en leveringen aan overheidswerkgevers. Deze bepaling is ontleend aan artikel 62 van het ARAR. In het eerste lid, onder e, betreft het een aan artikel 64 van het ARAR ontleend verbod opgenomen om giften, vergoedingen, beloningen en beloften aan te nemen. In artikel 64 van het ARAR wordt daarnaast nog expliciet het aannemen van steekpenningen verboden. Deze toevoeging is hier achterwege gelaten, omdat deze al zijn begrepen in de opsomming «giften, vergoedingen, beloningen en beloften» en omdat het aannemen van steekpenningen al strafbaar is op grond van de artikelen 362 en 363 van het Wetboek van Strafrecht.

Evenals het huidige artikel 125quinquies bevatten ook de nieuwe artikelen 6 en 7 een mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels vast te stellen. Zo kan bijvoorbeeld in deze algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd, dat voor het aannemen van giften waarvan de waarde boven een bepaalde norm uitgaat – bij het Rijk is thans een norm van € 45 gebruikelijk – geen toestemming kan worden verleend.

 [Eerste nota van wijziging][2], 32 550, nr. 9.

 ARTIKEL I (p.1-6)

Titel I tot en met IV van de Ambtenarenwet worden vervangen door:

§ 3. Verplichtingen van ambtenaren (p.3-4)

 Artikel 8

1. Het is de ambtenaar niet toegestaan:

a. nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd;

b. middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten, tenzij de overheidswerkgever waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft daarvoor toestemming heeft verleend; c. financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd;

d. financiële belangen te bezitten of te verwerven, welke door de overheidswerkgever waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft zijn aangewezen op de voet van artikel 5, eerste lid, onderdeel d;

e. zonder toestemming van de overheidswerkgever giften, vergoedingen, beloningen en beloften van een derde aan te nemen of hierom te vragen, indien de ambtenaar als ambtenaar met deze derde betrekkingen onderhoudt.

2. De ambtenaar is verplicht aan de overheidswerkgever waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft: a. opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken; b. indien hij is aangewezen in de zin van artikel 5, eerste lid, onderdeel d, melding te doen van zijn financiële belangen alsmede van het bezit van en transacties met effecten die de belangen van de openbare dienst voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, kunnen raken en daaromtrent desgevraagd nadere informatie te verschaffen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.

[1] Kamerstukken II 2010-2011, 32 550, nr. 6.

[2] Kamerstukken II 2011-2012, 32 550, nr. 9.