Politiewet 2012
Wijziging artikel 47
ARTIKEL IIa
De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 47
- Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
voor de politie regels gesteld over de onderwerpen, genoemd in artikel 125, eerste lid, en artikel 125quinquies, eerste lid, van de Ambtenarenwet.op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden voor de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, voorschriften vastgesteld betreffende:
a. aanstelling, schorsing en ontslag;
b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;
c. bezoldiging en wachtgeld;
d. diensttijden;
e. verlof en vakantie;
f. voorzieningen in verband met ziekte;
g. bescherming bij de arbeid;
h. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;
i. medezeggenschap;
j. overige rechten en verplichtingen;
k. disciplinaire straffen, met dien verstande dat een boete dan wel een inhouding of korting op de bezoldiging per opgelegde disciplinaire straf ten hoogste gelijk is aan het bedrag van het salaris van de ambtenaar over anderhalve maand;
l. de instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen, voor zover deze worden mogelijk gemaakt;
m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt;
n. de gevallen waarin berichten inzake de rechtspositie van de ambtenaar in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend elektronisch verzonden behoeven te worden en de voorwaarden die daarbij in acht worden genomen. - Voor de toepassing van de Wet veiligheidsonderzoeken bij de politie wordt Onze Minister aangemerkt als Onze Minister, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet veiligheidsonderzoeken.
De ambtenaar van politie die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de op grond van het eerste lid vast te stellen regels voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij werkzaam is, zal als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na het volgen van die procedure.Het tot aanstelling bevoegd gezag van ambtenaren van politie:a. voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;b. zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;c. draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen;d. stelt in overeenstemming met Onze Minister vast op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode.3. De paragrafen 2, 3 en 4 van de Ambtenarenwet 201. zijn van toepassing op de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2.
Toelichting bij de tweede nota van wijziging:
Deze tweede nota van wijzigingen voorziet in hoofdzaak in het van het wetsvoorstel uitsluiten van politie en Openbaar Ministerie en enkele aanvullingen van het overgangsrecht, alsmede in verbetering van een misstelling, en in technische aanpassingen met betrekking tot (waarnemend) notarissen en gerechtsdeurwaarders en in verband met een wetsvoorstel tot aanpassing van het bestuursprocesrecht. 1, 4, 5 en 8 (uitgezonderde categorieën) Bij nadere overweging komt het de indieners geraden voor om voor het gehele complex van ambtsdragers in politie en rechtspraak de bestaande situatie te handhaven. Daarbij weegt voor ons zwaar dat voor wat betreft de politie reeds een kamermeerderheid heeft uitgesproken vast te willen houden aan de huidige rechtspositie van politieambtenaren, en dat op het uitzonderen van het Openbaar Ministerie is aangedrongen door de Raad voor de Rechtspraak. Bijkomende voordelen van praktische aard zijn, dat de huidige Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren dan als zodanig in stand kan blijven en dat de arbeidsmobiliteit tussen de staande en de zittende magistratuur niet wordt belemmerd. Hiertoe is in artikel 3 is voorzien in het onder de uitgezonderde ambtsdragers opnemen van de ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en alle onder de Wet rechtspositie rechter-lijke ambtenaren vallende functionarissen. In artikel II en in de samenloopbepalingen met de nieuwe Politiewet (artikelen IIa t/m IId) zijn deels de publiekrechtelijke bepalingen voor de rechtspositie van de politieambtenaren hersteld. In artikel 50 Politiewet 1993 en het equivalente artikel 47 Politiewet 201x is niet langer verwezen naar de opsomming van artikel 125a Ambtenarenwet, maar zijn de onderwerpen uit dat vervallen artikel integraal opgenomen. Aangezien het voor de verplichtingen van overheidswerkgever en ambtenaar in de paragrafen 3, 4 en 5 van de nieuwe Ambtenarenwet niet van belang is of de rechtspositie publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geregeld, is in de plaats van de verwijzing in artikel 50, eerste lid, Politiewet 1993 naar artikel 125quinquies en het huidige artikel 50, derde en vierde lid, Politiewet 1993, in artikel 50 Politiewet en artikel 47 Politiewet 201x in een nieuw derde lid gekozen voor de van toepassing verklaring van de paragrafen 3, 4 en 5 van de nieuwe Ambtenarenwet.